25 september 2024
Het is in het vroege voorjaar wanneer ik uitvaartcentrum Associatie & IJmond DELA in Purmerend binnenstap. Mijn collega Ed is ook gearriveerd. Samen zullen wij straks de loopkoets begeleiden naar het naastgelegen crematorium.
Wanneer wij de opbaarkamer binnen komen, zien we een kleine groep familie om de kist heen staan. Er liggen bloemen op de kist en er brandt een klein kaarsje. Ik ga met mijn collega bij de familie staan. En als er een gepast moment komt, condoleer ik hen met het verlies van hun dierbare en leg rustig uit wat wij als dragers gaan doen.
Mijn collega en ik beginnen de bloemen te verdelen en ik vraag aan een klein jongetje om het kaarsje uit te blazen. Eenmaal buiten aangekomen gaat de uitvaartleider voor de koets lopen en de familie loopt erachter met de bloemen. In de verte zie ik een erehaag van mensen staan die ook voor de uitvaart van mevrouw komen. Achter ons hoor ik de familie huilen en naast mij komt het kleine jongetje lopen die net de kaars van mij mocht uitblazen.
Hij is ontzettend verdrietig en ik stop met lopen. De uitvaartleider kijkt mij aan en begrijpt meteen dat ik mij om dat kindje bekommer. Ik zak door mijn knieën totdat ik op dezelfde hoogte als het jongetje ben. Snikkend zegt hij dat het zijn ouwe oma is die in die kist ligt. Ik vraag hem of hij mij wil helpen met de loopkoets te rijden. Hij knikt instemmend omdat hij van verdriet niet meer kan praten. Mijn collega die het meteen begrijpt, doet een stap opzij, maar het jongetje zit duidelijk met een probleem. Ik zak weer door mijn knieën en hij vertelt mij dat hij zijn handen vol heeft aan zijn twee grote knuffelberen. Ik stel voor dat wij allebei een beer in ons armen nemen en dan ieder één hand over hebben voor de trekstang van de loopkoets.
De uitvaartleider geeft het jongetje een knipoog en samen beginnen wij onze weg te vervolgen. De erehaag van mensen komt dichterbij en met ieder een beer in onze armen lopen wij door de erehaag heen. Het verdriet van het jongetje maakt plaats voor trots en samen met mij brengt hij zijn ouwe oma de aula in waar de dienst wordt gehouden.
Zodra de kist is neergezet en alle bloemen mooi om de kist liggen, zit onze taak erop. Ik loop naar het jongetje om hem zijn beer terug te geven. Ik wens, samen met mijn collega, iedereen heel veel sterkte en geef het jongetje een aai over zijn bol.
“Meneer”, zegt hij, “Bedankt dat ik mocht helpen! Ik ben niet meer verdrietig hoor.” Met een instemmend knikje en een knipoog van mijn kant loop ik weg, omdat ik nu degene ben die niet kan praten.
Op de terugweg in de auto ben ik nog een beetje emotioneel door wat er net is gebeurd. Ik bedenk mij dat ik toch wel een heel mooi vak heb. Want wat heb ik dat jongetje nu eigenlijk gegeven? Iemand die gemist wordt kan ik niet teruggeven. Maar ik zet mij iedere dag in om mensen troost te geven. Troost in de vorm van een mooi afscheid.